In Bentheim werd bij de bouw van een huis eerst de kelder in de rotsgrond uitgehouwen en daarna de vrijgekomen stenen gebruikt voor de muren van het huis. Op dergelijke wijze kwam ook de motte bij Ommen tot stand: men groef een gracht van 8 meter breed en 40 meter in omtrek en gooide daarbij het zand in de ontstane cirkel. Aan de binnenkant van de gracht werd een hekwerk van houten palen aangebracht: de palissade. Op de gladgemaakte heuvel kwam een donjon: een stenen torentje van Bentheimer zandsteen.
Mottes verschenen voor het eerst tussen de 11de en 13de eeuw. Ze hadden een defensieve functie en werden niet permanent bewoond. Waarschijnlijk is de motte bij Ommen opgeworpen door de Graven van Bentheim. Stroomafwaarts stond aan de Vecht kasteel Rechteren dat in die tijd in het bezit was van het Gravenhuis. De motte kon bij een aanval van aartsvijand Bisdom Utrecht een schuilplaats zijn ingeval van een terugtrekking richting Bentheim. De Ommer motte staat op een strategische plek: daar waar de Regge in de de Vecht stroomt en naast een tolhuis. De soldaten die toezagen op de inning van het tolgeld konden bij gevaar zich in de donjon van de motte in veiligheid brengen.
Huidige ’t Laer
In de 14de eeuw werden de mottes vervangen door kastelen: de omtrek werd vergroot, de palissades vervangen door stenen muren en de bebouwing voor mens en dier bewoonbaar gemaakt. De motte van Ommen raakte echter in verval en het Bentheimer zandsteen werd gebruikt voor de bouw van Kasteel Het Laer.
Tekening Manfred Flucht – Tekst Ruud Brilleman
Bentheimer zandsteen en de Vecht – Touchscreen Bentheimer Zandsteen Museum